Jeffrey Spalburg: In- en uit de kast

Uitgesproken tijdens Roots! – Read My World 2023
Boeken, boeken, boeken. Mijn vader was er gek op. Ons hele huis stond er mee vol. Vanaf de vliering tot aan de kelder: kastenvol gebonden papier. De meesten met de rug naar je toe. In het gewone leven een keiharde afwijzing, in de boekenwereld een uitnodiging om eens nader kennis te maken. En toch deed ik dat niet. Nog niet.
En dan had je ook nog wat losse stapeltjes voor de kast. Die pasten er niet meer bij. Dat waren de buitenbeentjes. De nieuwkomers. Wie als laatste kwam moest zich eerst zien te bewijzen. Eerst laten zien dat je van meerwaarde bent voor de rest. Misschien dat je dan je eigen plek verdiende. Want ook in de boekenwereld geldt: vol is vol.
Nee, ik was met hele andere dingen bezig, al kende ik wel de titels van thuis en wist ik waar alles stond. Wanneer ik de twee trappen naar mijn zolderkamer op liep schoten mijn ogen langs alle stellingen met dood papier: Rembrandt, de Romeinen, Het Moermandieet, Het Grote Surinaamse Kookboek, Reve, Mulisch en Maarten ’t Hart. Zo doods, het leek wel een kerkhof. Dus liet ik ze rusten. Het was mijn wereld niet. Ik hield helemaal niet van lezen. Waarom zou ik? Staren naar dode letters die allemaal hetzelfde leken? Boeken die door hun geur en kleur ook niet de geringste moeite deden om mij te verleiden ze open te slaan. En dan de meeste ook nog zonder plaatjes? Zonde van mijn tijd. Het echte leven gebeurde om me heen. Buiten op straat waar ik rondjes reed op mijn BMX of voetbalde met de buurjongens op het pleintje. Waar ik me verbaal staande moest houden als zwarte jongen in een witte wereld. Dat kost tijd. En energie. En dan had ik ook nog ADHD voordat daar ook maar iemand van gehoord had. Druk heette dat vroeger. Dus rustig in een hoekje met een boekje was er voor mij niet bij.
Het duurde dan ook heel wat jaartjes voordat ik de kracht van het lezen ontdekte. Eerst gedwongen op de middelbare school waar je een boekenlijst in je handen kreeg gedrukt om er een aantal uit te kiezen. Maar liefst acht stuks. Wat een martelgang voor iemand die niet stil kon zitten. Daar liep je dan in de schoolbieb opzoek naar het dunste boek. Even openslaan om te kijken hoe groot de letters waren gedrukt, ruiken, (ja, geur zegt alles) en dan mee in je tas. En vervolgens jezelf er toe dwingen om elke dag tien pagina’s om te slaan totdat eindelijk de vlag uit mocht: omdat je een heel boek had gelezen! En dan eentje van wel honderd pagina’s. Zonder plaatjes!
En toen moest het leukste nog komen; we gingen er over praten. Kijk, dat was dan wel weer tof. Praten dat kon ik. Ook iets met woorden maar dan in beweging. Voor een volle klas vertellen hoe ik het boek ervaren had. Samen met anderen die hetzelfde verhaal hadden gelezen. Onder de bezielende leiding van een boeken- minnende docent. Die je uitdaagde en je anders leerde kijken naar de betekenis van dingen. Discussiëren. Dat leefde tenminste. Alsof alle dode materie in een klap, met twee van die strijkijzers, zo poef! weer tot leven werd gewekt.
Prachtig vond ik het. Dat een en hetzelfde verhaal op allerlei verschillende manieren uitgelegd kon worden. Want hoe kon dat nou? We hadden toch allemaal hetzelfde boek gelezen?
Dat eerste boek was de Trein der traagheid van Johan Daisne. Een verhaal over drie treinreizigers die na een mysterieuze rit in een niemandsland terechtkomen. Ergens buiten de tijd. In een overgang tussen leven en dood. En precies dat heeft mij gepakt. De stijl, in korte zinnen. Het thema van mysterie en mystiek en vooral de overzichtelijke hoofdstukken, zodat je even de tijd hebt om te vatten wat je nu eigenlijk net allemaal gelezen had. Ik heb mazzel dat mijn eerste literatuurboek direct zo raak was geweest. Zo raak, dat ik achteraf durf te stellen dat het me heeft gevormd als schrijver. Mijn fascinatie voor het begrip tijd en hoe ik het zelf wilde vertellen als ik daar ook de kans voor kreeg. Ook al was ik daar toen nog niet mee bezig.
Ik begon het zelfs leuk te vinden. Om meer te lezen. De zoektocht naar pareltjes. Ook in de stapeltjes bij ons thuis. Natuurlijk nog steeds niet te dik. En ik ontdekte er steeds meer. Verhalen die tot me spraken. Spannende verhalen die me raakten. Me lieten kennismaken met een ander perspectief. Het perspectief van het buitenbeentje. Want dat was ik zelf, kwam ik achter. Ik was zelf die nieuwkomer die voor de boekenkast lag en zich eerst maar moest bewijzen voordat hij een plek verdiende. En van meerwaarde kon zijn voor de rest. Dat hadden anderen voor mij bepaald. Op school, op straat of tijdens een partijtje voetbal.
Steeds meer zocht ik naar boeken van mensen die op mij leken en die als ‘die ander’ werden gezien en hoe ze daar mee om waren gegaan. Boeken uit Amerika, van Toni Morrison, Alice Walker en James Baldwin. Of dichter bij huis, verhalen die mij duiding gaven over de Surinaams-Nederlandse verhouding of hoe dat zo gekomen is zoals die van Anton de Kom of Edgar Cairo. Standvastige verhalen. Niet vanuit slachtofferschap maar vanuit kracht. Vanuit bevestiging. Die je beseffen dat je niet de enige bent en dat jouw perspectief er toe doet.
Dat zaadje is ergens geplant. In mijn geval in een omgeving die het vanzelfsprekend deed vinden dat die verhalen er waren. In stapeltjes om me heen. Het enige wat ik moest doen was er klaar voor wezen. Om ze op te pakken. Ze te lezen. En ze op mijn manier weer door te geven. Naar hun welverdiende plek in de kast. En daar ben ik nu mee begonnen. Als schrijver. In eigen woorden op papier.