Een buiging, mijn dankbaarheid, de erkenning

Een ode aan Anil Ramdas door Hizir Cengiz

Foto: Jan Boeve

Tekst: Hizir Cengiz
Uitgesproken tijdens Read My World 2022

Een buiging, mijn dankbaarheid, de erkenning

‘Ik had me de wereld anders voorgesteld’, zo luidt de titel van de bundel met wijlen Anil Ramdas’ werk. Bijeengebracht door Kawita Ramdas en Pieter Hilhorst. Nooit durfde ik de bundel te lezen, ook niet toen ik wat inzond voor de Anil Ramdas Essayprijs. Uit angst om dicht bij Ramdas’ ideeën te komen en dus dicht bij hem. De stomme reden: ik wist van het lot van zijn hoofdpersoon uit de laatste snik van zijn oeuvre en ik kende zijn eigen, zelfverkozen einde, omdat ik wel las wat anderen over Ramdas schreven, bijvoorbeeld in necrologieën. Het gekke is dat ik toch, ook al had ik de bundel niet gelezen, Ramdas vergoddelijkte, want: hij deed wat ik wil doen, hij was wie ik wil zijn. Nou ja, eigenlijk is het niet gek, want, zoals Ramdas schreef: ‘mensen zijn zo volstrekt onbegrijpelijk.’

Vrees vergezelt verlangen. Altijd.

‘Ik had me de wereld anders voorgesteld’, reciteer ik als de treurnis me weer eens treft, als ik niet meer kan lachen om de goddeloze komedie waarin ik leef. Altijd als me de treurnis treft, omdat ik in die zin het verdriet proef. Uiteraard kan sec dat zinnetje evenzeer betekenen dat je de wereld woester en wreder had verwacht. Maar de jongeman die ik ben, wiens smaakpapillen vooral het bitter aanslaan, proeft vooral de Weltschmerz.

Op een dag begon ik de bundel te lezen. Op kousenvoeten. Met een brok. Essay voor essay. Wat was dat toch, de zwaarte die ik ervaarde? Raakten de teksten van Ramdas me zo omdat ze écht goed en uniek zijn, of hemelde ik ze op, omdat hij er niet meer is? De dood laat een leegte achter, maar tegelijkertijd geeft hij alles meer gewicht, denk ik. In ieder geval viel me op dat er een immens verschil bestaat tussen Ramdas’ essays en de vingerknip-opinies van vandaag de dag. Daar waar men nu vooral opinies etaleert, ontdek je wat Ramdas vindt, door de filosofen die hij aanhaalt en doordat hij zijn jeugd, de verhalen van zijn familie en de mensen die hij ontmoette portretteerde.

Tijdens het lezen vroeg ik me ook af hoe het kan dat hetgeen waarover Ramdas zich beklaagde, zoals racisme op de woningmarkt en ‘curatoren [die] tobben over de ‘culturele diversiteit’ van tentoonstellingen’, zo actueel is. Heb je voor verandering gewoonweg veel meer tijd nodig en lijkt het lang vanwege mijn korte leven? Menen dat Ramdas zijn tijd vooruit was, is volgens mij kolder en vreemd. Hij was juist een man van zijn tijd, die om zich heen en naar binnen keek. Het is een verdrietige conclusie, maar: vooral de problemen zijn tijdloos, dunkt mij.

Het gevaar van spreken over iemand die er niet meer is, is dat je gemakkelijk geraakt bij vragen als: Hoe zou diegene kijken en oordelen over een springlevend vraagstuk? In ieder geval is dat een teken dat je zijn blik en opinie mist en waardeert. Dat heb ik met het vraagstuk dat nu kopzorgen oplevert en ook mij bezighoudt: diversiteit.

Het essay dat ik het bijzonderst vindt, raakt aan dat thema, getiteld: Multiculti!. Al gebruikt Ramdas de term ‘multiculturalisme’ en had men het over ‘culturele diversiteit’ – vandaag de dag is dat een pleonasme.

In Multiculti! schrijft Ramdas: ‘(…) Nog meer dan om hun talent schijnen de allochtonen te worden bejubeld om hun culturele afkomst’, waarover hun kunst vaak gaat, aldus Ramdas. Maar die kunstenaars vertrouwen Ramdas toe dat ze ‘zich helemaal geen Turk, Marokkaan, Hindoestaan of creool voelen’. Volgens Ramdas zou het doel moeten zijn dat ‘de culturele achtergrond overbodig wordt’. Eens, want je culturele identiteit – ook wel: etniciteit – zit tussen je oren en soms staat het in je paspoort. Wat Ramdas het meest lijkt te storen, zo blijkt ook uit andere essays, is het groepsdenken – eigenlijk: het individu miskennen. En terecht.

Ik leerde dit land kennen als een land van eigen verantwoordelijkheid, van eigenheid, een land met liefde voor het liberalisme, het zijn van wie je zelf wil zijn, een land waar het enige dogma een gebrek aan dogmatiek is. Later zag ik in dat ik dat verkeerd heb opgevat: als het biculturelen betreft, dan zien we hen altijd als een groep, als hun roots, als hun etniciteit.

Wat me het meest stoort aan het gesprek over diversiteit, behalve dat het gevoerd wordt door vooral elitairen, is dat het bovenal gaat over etniciteit en kleur. Een gevolg daarvan is, zo vermoed ik, dat men een diversere organisatie wil zijn en daarom bijvoorbeeld een vrouw van kleur binnenhaalt. Alleen: die vrouw is misschien in eenzelfde soort buurt opgegroeid, naar een soortgelijke school gegaan, heeft dezelfde liedjes gezongen als alle anderen binnen de organisatie.

Ik moet denken aan een interview met Talitha Muusse. Muusse presenteerde kortstondig de talkshow Op1 en vertrok met ruzie. In een interview met NRC zei ze: ‘Ik word wel binnengehaald als diversiteitskanon maar ik haal lang niet alle vinkjes. Ja, ik ben vrouw en ik heb een Peruaanse moeder. Maar verder kom ik uit een middenklassegezin in de Randstad, ik heb bedrijfskunde gestudeerd, ik praat en denk hetzelfde als mijn witte omgeving. Zo ben ik dus niet de grootste diverse toevoeging, maar wel een veilige.’

Etniciteit is leuk voor moppen, maar het zegt vrijwel niets over een individu, niets over zijn karakter, niets over zijn dromen, niets over zijn Weltschmerz. Of, zoals Ramdas schreef: ‘Etniciteit (…) lijkt echt, het lijkt vast, het lijkt betekenis te hebben. Maar zodra je het nader bekijkt, onder een microscoop plaatst, zie je losse deeltjes die alle kanten op schieten.’

Een anekdote. In de Haagse Schilderswijk maak ik het maandelijkse interviewprogramma Voetnoot*. Ik voerde een gesprek met Anna Kowalska, een Poolse die voor de liefde naar Nederland kwam. Kowalska richt zich met haar organisatie Polka primair op Poolse vrouwen. Het zijn vrouwen die vaak onder hun niveau werken en onderbetaald worden, als ze hun huisje al uit komen, de Nederlandse taal niet spreken – waarom zouden ze? – en die uit het zicht blijven van overheidsdiensten. Bij Polka voelen die vrouwen zich welkom. Daar kunnen ze namelijk in hun moedertaal elkaar vertellen over de monsters in hun hoofd, over hoe je werk kan vinden en die verdomde overheidsinstanties kan benaderen. Ze gaan samen naar een museum of een dagje naar het strand. Ze volgen een bijeenkomst over het Nederlands zekerheidsstelsel. Ze doen vrijwilligerswerk voor Polka. Organiseren een evenement voor de gehele buurt.

En zo zijn ze van vrouwen die thuis zaten te tobben, plots actief in de samenleving. Het geheim: exclusie, zo legde Kowalska uit, focussen op alleen Pools-Nederlandse vrouwen. Alleen, dat past niet in onze tijdgeest en de beleidsplannen van de gemeente. Maar Kowalska is er heilig van overtuigd dat je soms juist geen diversiteit – zoals velen die vandaag de dag interpreteren – nodig hebt, om mee te kunnen doen aan de samenleving.

Misschien lijkt het paradoxaal. Want eerst pleit ik ervoor om, als het gaat over diversiteit, etniciteit niet op de voornaamste plek te zetten. De reden: ik vrees dat het anders alweer niet gaat over hen die het beste een schouder, hand en positie kunnen gebruiken. Daarna praat ik goed wat Kowalska doet. Maar ook in dat geval gaat het op de eerste plaats om het verheffen van mensen uit dezelfde sociale klasse.

Het boeit me niet of iemand van kleur die zogenaamd hoogopgeleid is en uit een welgesteld milieu komt in een raad van bestuur mag zitten, een plekje krijgt op het podium, kolom in de krant, de microfoon onder de neus. Het zou moeten gaan over hen die op hun tandvlees en tenen lopen en over verheffing van kwetsbaren. Hoe meer we spreken over diversiteit, des te minder we het hebben over hen die het meeste nodig hebben. Immers: hoeveel columnisten, mediamakers en gemeenten hebben het over bestaanszekerheid?

Afijn.

In alle eerlijkheid: ik heb na de bundel en wat columns, niet veel meer van Ramdas gelezen. Bovendien durfde ik Badal toch niet aan te raken. De roman rust op mijn eettafel, zodat hij in ieder geval op grijpafstand is. Nu, na het lezen van enig werk van Ramdas, blijkt bovendien dat hij niet de God is die ik van hem had gemaakt. En misschien is hem vergoddelijken wel een belediging. Want nadat ik langer nadacht over en me meer verdiepte in die Almachtige Schepper, bleek wat ik geloofde kinderlijk en kleingeestig.

Hoe dan ook: Ramdas verdient een buiging, mijn dankbaarheid, de erkenning, deze ode – hij had eens moeten weten.