Brief uit Rome

Tekst: Donatella Della Ratta

Illustratie: Massimiliano Amati

Donatella Della Ratta is journalist, schrijver, curator en oprichter van het online platform SyriaUntold. Ze is gespecialiseerd in media en cultuur uit de Arabischsprekende wereld en cureerde verschillende internationale kunsttentoonstellingen en filmprogramma’s. In 2018 verscheen haar essaybundel Shooting a Revolution: Visual Media and Warfare in Syria (Pluto Press). Donatella Della Ratta is professor aan de John Cabot University in Rome en één van de co-creatoren van Read My World 2020.

Massimiliano Amati, a.k.a. Re delle Aringhe, werd geboren in het zuiden van Italië in 1979. Hij is in Rome gepromoveerd in architectuurtheorie en tekent al van kinds af aan uit de vrije hand.

Dat mijn liefde je in schetsvorm mag bereiken

 

Ik kan er niet onderuit dat ik dit schrijf na maart 2020. Vóór maart 2020 was ik een reactief, ontvlambaar lichaam. Een lichaam dat liefhad, een lichaam met de voeten stevig op de grond, een lichaam waarvoor liefde aanraking was. Alle liefde, niet alleen de seksuele.

Sinds maart 2020 zeul ik mijn lichaam mee; hier volgt een verslag. Het is een fragment, een schets van mijn lichaam te midden van andere lichamen, van mijn lichaam dat strijdt om vochtig te blijven in een wereld die uitdroogt. Ik heb mijn lichaam meegezeuld in het besef dat zodra het deze desolate, doodse openbare ruimten betreedt, het zich langzaam begint terug te trekken tegen mijn zin, te krimpen, te wijken.

“Ik heb mijn lichaam meegezeuld in het besef dat zodra het deze desolate, doodse openbare ruimten betreedt, het zich langzaam begint terug te trekken tegen mijn zin, te krimpen, te wijken.”

Ik heb wanhopig gestreden, in deze lente van 2020, tegen deze inkrimping, deze droogte. Dit is het verslag van mijn strijd. Misschien zal het mijn nederlaag zijn, stap voor stap vastgelegd, het verlies van wat ik in mijn vorige leven het meest van alles koesterde: vocht.

Het sociale lichaam aka het sociale lijk

Het sociale lichaam is bezweken. Ik doe mijn best het te reanimeren.

Ik spuug in mijn handen, omdat een beetje vloeistof geen kwaad kan om bij te komen van de droogte. Ik draag handschoenen van rood leer. Met het rode speeksel in mijn rode handen masseer ik het roerloze lijk en denk: dit is geen necrofiele daad, het is eerder een heroïsch-erotische daad.

Ik kom dichterbij en knijp met mijn rode vingers zijn neus dicht. Ik neem een heilzame teug adem, één twee drie, en blaas lucht in zijn mond. Ik duw hard, onstuimig, woest. De borstkas van het lijk zwelt op, komt weer tot rust.

Ik kom nog dichterbij. Ik steek mijn tong tussen zijn tanden, een voor een, als om ze te poetsen. Vastberaden dring ik zijn mondholte binnen met mijn tong, die ik beweeg om in het wangslijmvlies te wroeten, vocht af te nemen.

Het sociale lijk siddert.

De heroïsch-erotische daad is volbracht. Mijn rode handschoenen komen er ongeschonden, aseptisch vanaf.


Vreemd lichaam

Een brug, in het laatste middaglicht Hij lijkt scheef, smal, de dragende pijlers houden hem nauwelijks overeind. Iets trekt me ernaartoe, ik moet sneller trappen om deze droogte, deze precaire toestand te naderen. De brug lijkt verlaten, al eeuwen zonder menselijke sporen. Ik zie alleen een spoor van licht, warm licht, dat snel zal dalen tot zonsondergang. Deze verlatenheid strekt zich voor me uit. Scheef, deels verlicht.

Ik trap nog eens rond, ik kom dichterbij. Nu is ook het doorbrekende licht dichterbij, eigenlijk de enige zekerheid van deze ontmoeting. Dit licht geeft warmte af, ik open mijn mond om die op te slokken met één obsceen gebaar.

Terwijl ik deze brandende slok doorslik, lijkt het alsof er iets staat te gebeuren.

“Terwijl ik deze brandende slok doorslik, lijkt het alsof er iets staat te gebeuren.”

Of de nacht zal mij opslokken…

Of het lichaam zal blokkeren, blijven steken in het mechanisme, verstrikt raken in het raderwerk…

Ik ga eropaf. Iets zegt me dat ik het moet laten gebeuren, niet moet remmen, de zwaartekracht zijn werk moet laten doen.

Ik ga eropaf, op de smalle brug die nauwelijks overeind blijft.

Ik denk niet dat het zo walgelijk is. Sterker nog, ik denk dat het in zijn walgelijkheid opwindend zal zijn. Ik bedenk welk van mijn lichaamsdelen ik als eerste wil activeren. Instinctief wil ik een vinger uitsteken, iets vastgrijpen wat zeker vochtig is, hem in iets dopen wat zeker vochtig is. Ik dompel mijn vinger onder in dit vocht. Ik haal er iets organisch uit tevoorschijn. Mijn hele mond is gevuld met de slok, die ik er beetje bij beetje uit laat lopen, speeksel druipt langzaam omlaag, blijft staan rond het vreemde lichaam en omringt het. Door dit smeren komt het rustig op gang, zodat de scheve brug niet te veel wankelt. Naarmate het verder opleeft, neemt alles zijn vaste, vertrouwde vorm weer aan.

Zorgvuldig strek ik mijn lichaam uit op de brug, ik zorg ervoor dat mijn anusopening precies aansluit op het koude, scheve plaveisel. Het contact is opwindend. Het precaire ervan is opwindend.

Ik kijk het vreemde lichaam in de ogen, gehuld in het middaglicht dat inmiddels is verkleurd tot zonsondergang. Het wordt steeds zwaarder en voluptueuzer. Steeds invasiever en veeleisender.

Ik wacht tot het met één besliste beweging, zonder veel aarzelen, zonder getreuzel, bedenkingen, voorbereiding, gevoelens, omwegen of listen, met één trefzekere, achteloze stoot op me neerkomt, me overweldigt. De dreun geeft me genot. Door het geweld van de klap spat de scheve, toch al wankele brug in duizend stukken uiteen, samen met mijn vloeistoffen, mijn zekerheden.

Het vreemde lichaam betreden, dat is het drama van de eeuw.

In elk geval zal ik niet sterven in de droogte.

Donatella Della Ratta

Vertaling: Emilia Menkveld