Brief 5: Alfian Sa’at
Beste lezer,
Singapore is klein. Op een wereldkaart wordt het eiland nog kleiner gemaakt door haar eigen naam. Soms wijst er een streepje naar het eiland, waarmee de naam wat ademruimte krijgt – de Zuid-Chinese zee. Volgens de Wereldbank heeft Singapore de op twee na hoogste bevolkingsdichtheid van de hele wereld, op Macau en Monaco na.
Stel je dan eens voor, de 5,7 miljoen inwoners van Singapore, vast op hun plaats, in situ, terwijl vliegtuigen aan de grond worden gehouden en grenzen worden gesloten. In het Maleis, mijn moedertaal, betekent ‘situ’ letterlijk ‘daar.’ Het tegenovergestelde van het Latijn. Een van de gevolgen van de pandemie was dat het idee van ‘daar’ werd uitgewist. Er was alleen nog ‘hier,’ niets dan hier, en onze isolatie voelde als een draaikolk in een gootsteen.
Als huismus was ik aanvankelijk verguld met de lockdown. Ik kocht een ringlamp voor mijn Zoom-sessies. Ik modereerde zoveel online panels dat, wanneer vrienden me offline zagen, ze opmerkten dat ‘ik er anders uitzag zonder mijn koptelefoon.’
Maar wanneer je teveel navelstaart vergroeit je ruggengraat. Een vriend raadde me aan om te gaan wandelen in de natuur. In Singapore? Laat me niet lachen. Een andere vriend, die hier naartoe was verhuisd vanuit Sydney, vertelde me: ‘Het merendeel van mijn kindertijd bracht ik door met het vangen van cicaden, het grootbrengen van kikkervisjes, het achternazitten van hagedissen in zwembaden, het begraven van kevers (meestal dode) … maar toen ik eenmaal hier kwam, maakte de luchtvochtigheid een binnenmens van me.’
Vochtigheid. Muggen. Tropische trauma’s. Elke ochtend, als onderdeel van een planeet die langzaam herstelt, hoor ik vogels ruziemaken buiten mijn raam. Op een van deze ochtenden besloot ik dat de vogels me eigenlijk aan het roepen waren. Ik heb toen, voor het eerst in twintig jaar, een paar hardloopschoenen gekocht. Ik smeerde me in met zonnebrand en marcheerde richting een natuurpad veertig minuten van mijn huis vandaan.
Het was heet, uiteraard. Toch betoverde de zon me. Terwijl ik het pad volgde aanschouwde ik een tafereel dat werd gechoreografeerd door hitte en lucht. Vlinders fladderden door het hoge gras, libellen speelden verbind-de-puntjes en bladeren vielen neer op de bespikkelde grond als op het bevel van een mysterieus teken. De schaduwen van overvliegende vogels raakten verstrikt in de schaduwen van boomtakken, voordat ze hun ontastbare netten ontvluchtten.
Deze nieuwe verbinding met de natuur verbond me ook opnieuw met de taal. Met mijn iNaturalist app ontdekte ik dat de vlinders namen droegen zoals Neptis hylas, Actinote violae en Papilio polytes. Deze namen spreken al tot de verbeelding, maar ik voelde me vooral aangetrokken door de insectennamen van het Maleis.
Kelip betekent ‘twinkel,’ dus kelip-kelip betekent ‘vuurvlieg.’ Jentik verwijst naar het knippen met de duim en wijsvinger, dus jentik-jentik betekent ‘muggenlarve.’ Riang betekent ‘vrolijk,’ dus riang-riang betekent ‘cicade.’ Undur betekent ‘terugtrekken’ of ‘achteruitlopen,’ dus undur-undur betekent ‘mierenleeuw.’ En patung betekent ‘standbeeld’ dus patung-patung betekent ‘libelle,’ omdat die erom bekendstaat zo stil te zitten als een steen – de pootjes van de libelle zijn niet ontworpen om mee te lopen.
Ik hoorde eens van een vertalingsworkshop waarbij deelnemers naar vogelgeluiden moesten luisteren en dat wat ze hoorden moesten transcriberen in hun moedertaal. Volgens mij zijn de Maleisiërs zo aan hun vogelnamen gekomen. Zo had je de gagak (kraai), de merak (pauw), de pekakak (de bruinvleugelijsvogel), de kuau (de argusfazant), de pipit (de mus), de cicit (de gekuifde bospatrijs), de tekukur (de parelhalstortel), de ketitir (de zebraduif), de belatuk (de specht), de butbut (de Chinese spoorkoekoek) en de tuwu (de Indische koël).
Het Minang-volk van Sumatra (waar ik van afstam) kent een gezegde, ‘alam takambang jadi guru.’ Het duidt op een filosofie die vaak wordt vertaald als ‘de natuur wordt de leraar.’ Maar je moet goed kijken naar het woord ‘takambang,’ oftewel ‘bloeien,’ wat zoveel betekent als dat de natuur moet wemelen en uitdijen voordat die een leraar kan zijn. Ik ben nog steeds een huismus, maar dat wat nu mijn thuis is heeft bomen in plaats van muren en de hemel als plafond. Ik heb de situ in mijn situ gevonden.
With love,
Alfian Sa’at
Alfian Sa’at (1977) is een dichter, schrijver en toneelauteur gevestigd in Singapore. Hij heeft verschillende publicaties op zijn naam staan, waaronder de dichtbundels One Fierce Hour, A History of Amnesia en The Invisible Manuscript, de korteverhalenbundel Corridor, de bundel Malay Sketches, drie bundels met toneelstukken en de gepubliceerde toneeltekst Cooling Off Day.
In 2001 won Alfian de Golden Point Award for Poetry en de National Arts Council Young Artist Award for Literature. Hij werd ook drie keer genomineerd voor de Singapore Literature Priz en hij won vier keer de prijs voor Best Original Script bij de Life! Theater Awards. Hij is scenarist bij Wild Rice en de co-artistiek directeur van het Singapore Theatre Festival. Alfian was te gast op Read My World 2015.
Vertaald door Nadia de Vries
-
“Mijn verleden is stampvol en overvloedig, mijn heden is mager, en soms voelt het alsof ik geen toekomst heb. Daarom ben ik steeds dingen aan het slijten, mijn balkonhoekje waar ik steeds neerstrijk, mijn sigaretten, mijn rugtas, mijn koptelefoon. Weten jullie dat ik leer om te praten met mijn zorgen? Ik zet een streep door mijn prioriteiten. Vooral om drie uur in de nacht. Drie uur ’s nachts is een punt dat al diep in de nacht is, maar nog steeds ver is verwijderd van de ochtend. Een afgelegen, onbewoond eiland.”
Brief 1: Karin Karakaşlı -
“De laatste maanden loop ik op de maandagen van een tot drie met een grappig klein hondje, een vrouwtje van anderhalf jaar. Op woensdag loop ik van negen tot twaalf met een hond die heel lelijk is om te zien, maar die heel lief is. Op zondag loop ik van tien tot elf met twee bejaarde honden. Als het regent, ruikt mijn woonkamer naar hond, en sommige buren denken dat ik door de lockdown begin te blaffen.”
Brief 2: Rodaan Al Galidi -
“Het landschap geeft zich over aan de schemer. De taxi danst op de rondingen van de heuvels. Als een minnaar die strelend met zijn vingertoppen over het lijf van een dame beweegt. Dana moet kiezen tussen hoofd en tussen hart. Zijn clandestiene Nokia trilt humeurig op het dashboard terwijl zijn iPhone als een discolamp de auto verlicht. De passagiers smiespelen op de achterbank. Dana ziet ze in de spiegel; twee vozende Europeanen. Hij benijdt hun vrijheid en flirt met de gedachte zo onverlet te kunnen zijn.”
Brief 3: Beri Shalmashi -
“Maar voorlopig zitten we hier, in een kale winter die voor sommigen nu al een jaar lijkt te duren. Er wordt ons gevraagd zoveel mogelijk binnen te blijven en misschien moeten we die opdracht maar letterlijk nemen. Onze binnenwereld in, het netwerk van talloze wezens verkennen die ons maken tot iets dat wij ‘zelf’ noemen. I am large, I contain multitudes, schreef de dichter Walt Whitman. Ik vind deze winter troost in die woorden.”
Brief 4: Marjolijn van Heemstra -
“Als huismus was ik aanvankelijk verguld met de lockdown. Ik kocht een ringlamp voor mijn Zoom-sessies. Ik modereerde zoveel online panels dat, wanneer vrienden me offline zagen, ze opmerkten dat ‘ik er anders uitzag zonder mijn koptelefoon.’ Maar wanneer je teveel navelstaart vergroeit je ruggengraat. Een vriend raadde me aan om te gaan wandelen in de natuur…”
Brief 5: Alfian Sa'at